Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1204

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6821 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziekengeld is dubbel uitgekeerd. Terugvordering.


Uitspraak

07/6821 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2007, 07/197 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2009. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Hoogenraad. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood. II. OVERWEGINGEN 1.1. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 8 november 2005 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. 1.2 Bij besluit van 8 november 2006 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat aan haar over de periode van 9 november 2005 tot 8 januari 2006 dubbel ziekengeld is uitgekeerd en dat een bedrag van € 1826,64 als onverschuldigd betaald van haar werd teruggevorderd. 1.3. Appellante heeft tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij specificaties overgelegd van aan haar verstrekte ZW-uitkeringen, waaruit volgens haar zou blijken dat grote onduidelijkheid bestond over het verloop van de uitkering. 2. Bij besluit van 7 december 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv, gelet op de door appellante overgelegde betalingsspecificaties en de daaromtrent door het Uwv bij brief van 11 juni 2007 verstrekte toelichting, afdoende aangetoond dat over de periode van 9 november 2005 tot 8 januari 2006 dubbel ZW-uitkering aan appellante is uitbetaald. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellante niet heeft gesteld dat zij de in die specificaties genoemde bedragen niet had ontvangen. De rechtbank heeft verder geen dringende reden aanwezig geacht, op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering diende af te zien. 4.1. De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De in de aangevallen uitspraak vermelde specificaties gedateerd 3 januari 2006 en 9 januari 2006 betreffen uitkering van ziekengeld aan appellante over de periode 3 oktober 2005/1 januari 2006 respectievelijk 2 januari 2006/8 januari 2006. De specificatie d.d. 6 maart 2006 heeft betrekking op een uitkering van ziekengeld aan appellante over de periode 9 november 2005/5 maart 2006. Gelet op voormelde specificaties en voormelde toelichting van het Uwv van 11 juni 2007 is voor de Raad voldoende aannemelijk dat aan appellante over het tijdvak 5 november 2005 tot 8 januari 2006 twee keer ziekengeld is uitgekeerd. De Raad ziet geen reden om te betwijfelen dat de in die specificaties genoemde bedragen ook daadwerkelijk aan appellante zijn uitbetaald en neemt daarbij in aanmerking dat appellante niet een volledige, met bankafschriften onderbouwde, opsomming van betalingen heeft gegeven waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv dan ook genoegzaam aangetoond dat aan appellante een bedrag van € 1826,24 onverschuldigd is betaald. Gelet op het bepaalde in artikel 33 van de Ziektewet is dit bedrag terecht van appellante teuggevorderd. 4.2. Van omstandigheden die een dringende reden als vorenbedoeld zouden kunnen opleveren acht de Raad ook niet gebleken. Naar aanleiding van het beroepschrift merkt de Raad verder nog op dat de Raad bij uitspraak van 25 september 2001 (LJN AD5986) reeds heeft beslist dat aan de zogenaamde zes-maanden-jurisprudentie in zaken als de onderhavige sinds 1 augustus 1996 geen betekenis meer toekomt. 4.3. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. JL